Kapucijnologie 2 – Kleurslagen

KAPUCIJNOLOGIE II: KLEURSLAGEN

In het eerste deel van Kapucijnologie zijn alle raskenmerken en de daarbij behorende moeilijkheden, of beter uitdagingen, uitvoerig behandeld. Dit tweede deel richt zich op de diverse kleurslagen, welke voor de leesbaarheid zijn onderverdeeld in vier hoofdgroepen. Aan de orde komen de interpretatie van de eisen, de specifieke moeilijkheden en het thans bereikte niveau.

DE ROEKEN

Vaak wordt het woord éénkleurige als synoniem gebruikt voor de roeken en hoewel dit in eerste instantie voor geïnteresseerden een logische benaming lijkt is dit niet geheel correct. De verklaring hiervoor is even logisch als simpel een doodgewone blauwe duif heeft zwarte banden op zijn vleugels en in zijn staart en is dus helemaal niet éénkleurig!

Bij de O.H. Kapucijn waren in de oorspronkelijke standaard niet alle thans erkende kleurslagen erkend. Met de verschijning van de witte Kapucijnen ontstond er een dilemma immers het ras heeft haar naam te danken aan de karakteristieke monniktekening welke vrijwel overeenkomt met de traditionele kledij van de orde van paters Kapucijnen. 

Hoewel de emoties toentertijd hoog opliepen, het feit lag er dat er veel animo bestond voor witte Kapucijnen, zodat men er moeilijk omheen kon, laat staan ze als een “ander ras” te benoemen. Toen enige fanatieke fokkers nu ruim 25 jaar geleden het plan oppakten om roekkleurige Kapucijnen in rood en geel te creëren werd dit door velen als de “ver van mijn bed show” ervaren, het zou ze immers toch niet gelukken. Echter toen in 1996 de rood- en de geelroeken voor erkenning werden ingezonden moest er door de standaardcommissie slechts één vraag worden beantwoord: voldeden deze dieren aan de raseigenschappen zoals omschreven in de standaard, met het erkennen van de witten was het fiat voor de roektekening immers reeds gegeven.

Er was destijds de nodige aversie tegen andere kleurslagen in de roektekening, echter het is veel moeilijker om iets nieuws op te bouwen dan te komen met kritiek op basis van emoties getuige de strijd welke de oprichter van de club en voorvechter voor erkenning wijlen Henk Moezelaar in de vijftiger jaren heeft gevoerd.

Onze hedendaagse pioniers trekken zich hier weinig van aan, echter op onze tentoonstellingen komen we behoudens witte Kapucijnen tegenwoordig geen andere kleuren in de roeken tegen.

Witte Kapucijnen

Het ontstaan van de witte Kapucijn is niet geheel duidelijk, feit is in ieder geval dat de witte Kapucijn genetisch gezien géén witte duif is. Alle genetisch witte duiven hebben donkere ogen, witte Kapucijnen daarentegen hebben een pareloog. Dit betekent dan ook dat het jeugdkleed van een witte Kapucijn allesbehalve wit is, echter zij ondergaan net als “het lelijke jonge eendje” een ware metamorfose tijdens hun eerste rui.

De witte O.H. Kapucijn bevindt zich heden ten dage op een zéér hoog peil, en dan met name bij onze oosterburen.  Natuurlijk hebben ook de witten hun eigen specifieke moeilijkheden, op de diverse onderdelen.

Meest in het oog springende zijn de vaak weinig elegante types waardoor de dieren een grove en of plompe indruk maken. Ook aan de beenlengte wil het nog wel eens schorten, in tegenstelling tot de halslengte.  Een ander typisch verschijnsel bij wit zijn grove oogranden, hoewel dat laatste zo langzamerhand lijkt te zijn overwonnen.

Gelukkig zijn er echter ook genoeg klasse dieren voorhanden zodat aan de witten de allerhoogste eisen qua type, stand, structuur en uitmonstering gesteld mogen worden gesteld.

In de praktijk leidt dit tot de navolgende consequenties1) bij afwijkingen:

  • één kleine type wens                  : max. 94 punten (gewoon ZG)
  • stand kan vaster                           : max. 93 punten (kleine ZG)
  • afhellende stand                          : max. 92 punten (G)
  • één kleine structuurwens           : max. 96 punten (F)

1) In feite geldt dit schema voor alle kleurslagen welke op een hoog niveau staan.

Uiteraard komen we in de praktijk allerlei combinaties van grotere en kleinere afwijkingen tegen welke tezamen uiteindelijk het predikaat bepalen.

Rode & gele Kapucijnen

Hoewel het hier twee aparte kleurslagen betreft worden ze toch samen behandeld omdat de ontwikkeling van deze kleurslagen volledig parallel loopt. In een gesprek dat ik jaren geleden tussen de kooien met de fokker voerde, vertelde hij enthousiast welke rassen er zoal gebruikt zijn, hiervan is de Maltezer Kipduif absoluut het meest in het oog springend. Persoonlijk zou ik hier niet zo gauw aan gedacht hebben, immers bijvoorbeeld een Nederlandse Hoogvlieger ligt meer voor de hand, hetzelfde type, horizontale stand, parelogen, lakkleuren en een blanke snavel! Bij het beoordelen is direct duidelijk dat deze éénkleurige nog volop in ontwikkeling zijn, toch is er al het nodige bereikt.

 Dit uit zich met name in de zéér vaste stand welke ze allen lijken te bezitten, ook qua hals- en beenlengte is men er in geslaagd om volledig aan het standaardbeeld te voldoen. Bij de types springt vooral in het oog dat er wel voldoende borstbreedte aanwezig is echter dat het vaak schort aan borstdiepte. Dit beeld wordt optisch vaak nog versterkt door het “hangen” van het achterdons, hetgeen wil zeggen dat de veren achter de benen niet strak worden aangetrokken. Zowel de plussen als de minnen qua type, hals en benen zijn ongetwijfeld het gevolg van het inkruisen van Maltezer Kipduiven. Een andere hardnekkige erfenis welke slechts door jarenlange selectie is weg te werken zijn de aangeslagen, wat donkere snavels.

Het allergrootste probleem om aansluiting te verkrijgen bij de gemonnikten vormt ongetwijfeld de structuur. Meest voorkomende problemen zijn losse vullingen, ongelijke kraaglengte en een onregelmatig kraagverloop. En hoewel er met kruisen met andere rassen veel kan worden verbeterd, hier is slechts één optie voorhanden, juist, de Kapucijn!

Immers er is géén ander ras welke beschikt over een dergelijke specifieke structuur, nu hoor ik sommigen al mompelen en de Raadsheer dan? Echter zowel de opbouw, voorovervallende kap (hoed), dichtgeknepen kraag (ketting) als de lengte van de vulling (manen) wijken té sterk af van de korte, brede stevige structuurveren van onze Kapucijn.

Anders gezegd om qua structuur vooruitgang te boeken zal af en toe een, liefst zo bont mogelijke, gemonnikte ingekruist moeten worden. Kortom echt een uitdaging voor een fokker die over een lange adem beschikt want alleen met selectie en veel geduld kan het aantal veren per cm2 worden opgeschroefd. 

Hoewel een aantal punten is behandeld welke voor verbetering vatbaar zijn, en we ze heden ten dage niet of nauwelijks tegenkomen op onze tentoonstellingen, wil bovenstaande niet zeggen dat er géén verdienstelijke dieren voorhanden zijn. De taak van een goed keurmeester is niet alléén het toetsen van het dier aan de eisen zoals beschreven in de standaard maar juist ook het op de hoogte zijn van de actuele situatie in de betreffende kleurslagen, om op basis van deze informatie een waardeoordeel te vellen. Anders gezegd een dier wat op dat moment uitblinkt in type, qua structuur tot de betere behoort in zijn kleurslag en redelijk voldoet qua uitmonstering, moet dan ook evenredig worden beloond.

DE GEMONNIKTEN

De eerste O.H. Kapucijnen welke in 1959 ter erkenning werden ingezonden beschikten allen over een karakteristieke tekening, welke toentertijd reeds bekend was bij diverse andere gedomesticeerde duivenrassen en werd aangeduid met de benaming monniktekening.

De oprichters van de speciaalclub beschouwde in de eerste jaren deze tekening als zo karakteristiek dat het ras vernoemd is naar een paterorde uit het Brabantse land waarvan de pij vrijwel overeenkomt met dit tekeningspatroon. Nu moet u weten dat Henk Moezelaar toentertijd in Brabant woonde en ziedaar het resultaat. Omdat de groep van de gemonnikten vrij groot heb ik deze opgedeeld in drie subgroepen welke qua eisen en huidig niveau redelijk bij elkaar liggen.

LAKKLEUREN

In Nederland is de O.H. Kapucijn in vier lakkleuren erkend, te weten zwart, dun, rood en geel.

Zoals de subtitel reeds aangeeft onderscheidt deze subgroep zich binnen de gemonnikten door hun intensieve, glansrijke bevedering.

Zwartgemonnikte Kapucijnen

Een van de oorspronkelijke, ter erkenning ingezonden, kleurslagen bij de Kapucijn is zwartgemonnikt. Nadat in den beginne zwart vrij populair was, nam de animo voor de kleurslag in de 2e helft van de zeventiger jaren sterk af, echter sedert halverwege de tachtiger jaren enkele fokkers er de schouders onder gezet hebben is het crescendo gegaan met de kleurslag. Dit heeft er dan ook toe geleid dat de kleurslag thans absoluut aan de top staat in binnen- en buitenland getuige het feit dat de beste rasvertegenwoordiger regelmatig te vinden is in de zwartgemonnikten. 

Natuurlijk kennen de zwarten ook hun problemen in de fokkerij, hoewel de types vaak van een hoog niveau zijn werd dit in het verleden op de tentoonstelling lang niet altijd ‘geshowd’ door het dier. Integendeel met name in zwart kwamen we tot voor een tiental jaren regelmatig dieren tegen welke zich niet goed strekken tijdens de beoordeling of erger nog zelfs blazen. Dit suggereert dan wel een enorme brede borstpartij echter in werkelijkheid betreft het louter opgezette veren. Juist dit beeld druist volledig in tegen het nagestreefde elegante type. Elegantie is sowieso een aandachtspunt in zwartgemonnikt. Met name in duivinnen, hoe nuttig ook voor de kweek, komen we zo nu en dan plompe types tegen. Gelukkig hebben de hedendaagse fokkers in zwart deze problemen inmiddels aardig onder controle, maar waakzaamheid is hier op zijn plaats.

Qua structuur zijn er gigantische verbeteringen gerealiseerd, schortte het in het verleden noch al eens aan met name een brede, volle en vaste vulling de laatste jaren doen de toppers in zwart ook op dit gebied absoluut niet onder voor de rood- en geelgemonnikten. Toch ligt bij deze kleurslag een teruggang op de loer, op tentoonstellingen wil het nog weleens voorkomen dat dieren tijdens de keuring een vaste en gesloten nekvulling laten zien, bezoek je echter een dag later de show dan laat deze vastheid in structuur het nog weleens afweten. Een kwestie van lange adem en blijven door-selecteren. De kleur vormt al tientallen jaren géén probleem prachtige diepzwarte kleuren met een groene glans zijn meer regel dan uitzondering. Soms komen er, door het kruisen met gelen vanwege de structuurkwaliteit, wat mattere kleuren in de kooien. Ander bijeffect van het kruisen om te verbeteren zijn zogenaamde donker zwartgekrasten. Ze lijken in instantie zwart echter deze verraden zich door een blauwe waas in de borst. De tekening zorgt in de fokkerij zo nu een dan voor problemen, dieren met “dubbele broek” of zelfs bonte buiken in combinatie met witte vleugelbogen en/of slabtekening liggen nog regelmatig in de nestpan.

Natuurlijk komen er in zwartgemonnikt niet alleen topdieren in de kooien echter er is voldoende topmateriaal voorhanden zodat aan deze kleurslag de allerhoogste eisen gesteld mogen worden. Kleine foutjes qua type of in de structuur hebben dan ook direct invloed op het eindpredikaat (vergelijkbaar met wit). Voor wat betreft de stand is iedere vorm van concessie uit den boze.

Dungemonnikte Kapucijnen

Dunkleuren zijn pas in een veel later stadium toegevoegd aan de standaard. In de eerste pakweg 25 jaar van de speciaalclub waren er ook geen fokkers voorhanden welke zich specifiek richten op deze kleurslag. De eerste dunkleuren waren dan ook “toevalsproducten” als gevolg van kruisingen met geelgemonnikten. Eerst in de 2e helft van de tachtiger jaren werd er langzaam maar zeker getracht om de kleur stelselmatig vast te leggen en zo vaste grond onder de voeten te verschaffen. Toch zijn dunkleuren nog altijd een zeldzame verschijning, hetgeen ik persoonlijk erg betreur. Natuurlijk spreekt de kleur zowel de liefhebber als de leek minder aan dan de overige lakkleuren, het contrast wit/gekleurd is nu eenmaal minder opvallend.

Ook de onduidelijk over hoe de kleur er nu eigenlijk moet uitzien zal hier ongetwijfeld debet aan zijn, de één neigt wat meer naar bruin terwijl de ander de voorkeur geeft aan een soort donkergrijs ruim voorzien van groenglans.  Bij veel rassen komen we het hele scala aan kleuren van bruin tot donkergrijs tegen en allen worden tentoongesteld als dun. Soms biedt de oogkleur uitsluitsel, immers duiven met de bruinfactor kunnen genetisch niet anders dan (vaak erg slechte) parelogen hebben, een goed voorbeeld hiervan is o.a. bruinzilver Duitse Modena. Echter dit selectiecriteria gaat voor de O.H. Kapucijn niet op, immers parelogen worden sowieso geëist. Toch is, voor de fokker in kwestie, tijdens de eerste levensfase goed te herkennen of hij met bruin of dun te maken heeft. Bruin is een intensieve kleur hetgeen inhoudt dat de jongen volbedonst geboren worden terwijl alle verdunde kleurslagen kaal geboren worden. Iedereen kent dit wel van geel, geelzilver, blauwzilver etc. Uit eigen ervaring weet ik dat de donkergrijze exemplaren over het gen ‘dilute’ beschikken, zij worden namelijk kaal geboren, wat verantwoordelijk is voor de verdunning van in dit geval zwart.

Hoewel slechts gering in aantal, 5 exemplaren op één show is een unicum, is het peil zeer hoog te noemen. Dunkleuren doen dan ook zeker niet onder voor zwart, integendeel net als bij rood- en geelgemonnikten beschikken dunkleurigen doorgaans over een nog iets rijkere, maar vooral ook vastere nekvulling dan de zwarten! Dit constateer ik ook reeds enige jaren bij blauw en blauwzilver zonder dat ik hiervoor een daadwerkelijke verklaring kan geven, toch denk ik dat het gen dilute (Engels voor verdunnen) invloed heeft op de rijkdom van de structuur, zonder dat ik dat overigens theoretisch kan onderbouwen.

Kortom ook aan Dungemonnikte mogen de hoogste eisen worden gesteld. Hierbij dient te worden opgemerkt dat ervoor gewaakt moet worden om niet te veel de nadruk op de kleur te leggen. In bijvoorbeeld geel komen we ook grote variaties tegen van strooigeel tot diep intensief zonder dat we eraan twijfelen of we met geel te maken hebben. Voor dun geldt net als voor de overige kleuren dat ze vooral egaal van kleur moeten zijn en dan liefst met veel glans. Zijn ze niet egaal dan betreft het vaak een donker dungekraste wat zich vooral uit in de buik.

Roodgemonnikte Kapucijnen

Net als zwartgemonnikt is roodgemonnikt vanaf de allereerste standaard erkend. Vanaf het prille begin heeft de rode kleurslag zich kunnen verheugen op een hoge mate van populariteit. Ongetwijfeld is dit van grote invloed geweest op de ontwikkeling van het ras en de kleurslag in het bijzonder. Vanaf het prille begin is roodgemonnikt, samen met geelgemonnikt de toetskleur, hoewel dit tegenwoordig zeker ook voor zwart en dun geldt. Toch moeten we ervoor waken dat we niet overdrijven en zeker géén zout op iedere veer, pardon slak, gaan leggen. De Kapucijn is een structuurduif wat betekent dat we hoofd- en bijzaken duidelijk moeten scheiden.

In rood komen we prachtige typedieren tegen met veel body welke toch elegant zijn, en zo hoort het. Ook aan de hals en benen kunnen hoge eisen gesteld worden, terwijl aan de stand op géén enkele wijze enige vorm van concessie mogelijk. Dieren met een minimale afwijking qua stand reiken maximaal tot 95 punten, terwijl een verder uitmuntend dier met een afhellende stand blijft steken op 92 punten.

Ook aan de structuur kunnen we zeer hoge eisen stellen zoals hoge en regelmatige kappen welke perfect aansluiten op de goed tot op de schouders doorlopende kraag. Toch komen rode Kapucijnen met een echt rijke, brede en een super vaste nekvulling niet al te vaak voor. Zoals reeds eerder gememoreerd is het typisch dat geelgemonnikt, hoewel beide kleuren al tientallen jaren door elkaar heen gekweekt worden, vaak hierin toch net iets beter is, al zijn er natuurlijk uitzonderingen.

De kleur vraagt bijzondere aandacht, met name in Nederland hadden we eind jaren tachtig een wel zéér intensieve lakkleur met veel purperglans bereikt. Echter nare bijkomstigheid was een forse teruggang in de veerkwaliteit, anders gezegd hoe intensiever de kleur des te zachter waren de veren. Onze oosterburen hebben altijd een minder extreme kleurdiepte nagestreefd met als gevolg dat zij verschoond zijn gebleven van deze haarvederigheid. Wellicht speelt ook het feit een rol dat zij bij voorkeur rood aan rood koppelen. Feit is in ieder geval dat een rode geboren uit rood x rood iets meer naar kastanje rood neigt terwijl een rode geboren uit rood en geel een iets zachtere kleur heeft en wat meer naar mahonie neigt. In ieder geval moet een keurmeester er rekening mee houden dat er twee roodvarianten zijn, waarbij nog de één nog de ander de voorkeur geniet, zolang de veerkwaliteit niet in het gedrang komt.

Een ander typisch verschijnsel in roodgemonnikt is dat sommige dieren op latere leeftijd een vage wat donkere aanslag op de bovensnavel krijgen, waarbij het ook wel voorkomt dat deze het daaropvolgende jaar spontaan weer verdwijnt. Toch moeten we er voor waken dat dit niet wordt vastgelegd zodat het alsnog een wezenlijk probleem wordt.

De oogkleur bij rood tenslotte heeft soms wel een jaar nodig om op kleur te komen, hoewel er de laatste jaren ook wel stammen zijn waarbij de ogen veel sneller oplichten. Toch is enige clementie (bijzaak) hier op zijn plaats, en hoewel de aanwezige rode adering niet verdwijnt, de iris daarentegen wordt na verloop van tijd doorgaans aanzienlijk lichter.  

Resumerend; voor roodgemonnikt gelden op hoofdpunten de allerhoogste eisen en ook qua tekening en uitmonstering mag de lat zéér hoog gelegd worden, echter hierbij mag nimmer het uit oog verloren worden dat de Kapucijn in de eerste plaats toch een structuurduif is.

Geelgemonnikte Kapucijnen

Geelgemonnikt is de derde, en laatste, kleurslag welke vanaf de allereerste standaard erkend is. Vanaf het prille begin in 1959 zijn de gelen zéér geliefd in binnen- en buitenland, hetgeen zichtbaar tot uiting komt in de forse aantallen welke werden en worden geëxposeerd. Wat dacht u bijvoorbeeld meer dan 30 jonge doffers, of bijna 40 jonge duivinnen op de Duitse clubshow. Vanaf het prille begin, is geel altijd de toetskleur geweest, belangrijk is wellicht ook geweest dat Moezelaar ze zelf ook fokte. Wat mij echter niet helemaal duidelijk is of de gele kleurslag zijn populariteit dankt aan het zéér hoge kwaliteitsniveau, of dat het niveau juist zo hoog is als gevolg van deze populariteit, waarschijnlijk is het een mix van beide.

Hoewel geelgemonnikt absoluut aan de top staat moeten we ervoor waken om niet téveel de nadruk te leggen op bijzaken, zoals dat feitelijk geldt voor alle kleurslagen. Net als in rood, komen we in geel de allerbeste types tegen, krachtige, relatief korte vogels met veel borstbreedte en -diepte en toch vrijwel altijd een elegante verschijning in de kooien. Waren het tientallen jaren vooral de duivinnen die de toon aangaven, tegenwoordig zijn de winnaars juist vaak te vinden in de doffers. Ook dieren met een vaste horizontale stand en begiftigd met lange hals en benen treffen we steeds vaker in de kooien. In de praktijk betekent dit dan ook dat de minste of geringste afwijking op dit onderdeel direct een echt hoge bekroning, 96 of meer punten, onmogelijk maakt.

De allerbeste structuren vinden we vooral in geelgemonnikt, prachtige hoge en open kappen welke perfect aansluiten op de kraag en dan voorzien van een brede en vaste kolom veren in de nek, kortom zoals bedoeld in de standaard. Het enige minpuntje waaraan het regelmatig schort is de kapaanzet, doorgaan zou deze iets hoger op de achterschedel geplaatst kunnen zijn. Natuurlijk komen we ook in geel alle mogelijke andere structuurfouten tegen, echter dit zal direct het predicaat negatief beïnvloeden. Ook aan de tekening mogen relatief hoge eisen gesteld worden, de kleur moet vrij zijn van de ogen, de borst strak afgetekend en een witte slab of vleugelboeg behoort bestraft te worden. De huidige absolute toppers hebben doorgaans weinig tot géén broek, dikwijls in combinatie met een vrije koptekening en 10 bij 10 slagpennen, inclusief gekleurde duimen. De kleur behoort glansrijk te zijn, zonder echter te overdrijven, temeer daar geel, misschien nog wel meer dan rood, gevoelig is voor haarvederigheid. Dus een intensieve kleur in combinatie met een stevige veer verdient voorrang ten opzichte van goudgeel met losse harige veren.

In geelgemonnikt komen we vaak ook prachtige heldere parelogen tegen, zeker in combinatie met vurige oograndjes is dit absoluut een pré, echter indien er voldoende contrast aanwezig is mag dit nimmer het hoogste predicaat in de weg staan. Kortom aan geelgemonnikt kunnen, of nee moeten, de allerhoogste eisen gesteld worden echter zonder uit het oog te verliezen waar het nu eigenlijk omdraait bij een goede Kapucijn. 

GEBANDEN & GEKRASTEN

Van de meer traditionele kleurslagen in de O.H. Kapucijn hebben de gebanden het lang moeilijk gehad, zeker in de jaren zestig, zeventig en tachtig waren de gebanden een zeldzame verschijning welke kwalitatief schril afstaken ten opzichte van de overige kleuren. Geband was feitelijk het synoniem voor kleine, smalle en lange types gecombineerd met een afhellende stand en losse flodderige structuren, daarmee is waarschijnlijk de geringe populariteit ook direct verklaard. Het aanvankelijk bedenkelijke niveau heeft ongetwijfeld zijn oorsprong in het ontstaan via de Raadsheer. Weliswaar werd zo snel een duif gecreëerd welke wát van een Kapucijn weg had, echter in werkelijkheid op géén enkel onderdeel voldeed. Henk Moezelaar wilde immers vanaf de erkenning in “alle kenmerken” het tegenovergestelde van de Raadsheer bereiken.

Gelukkig hebben vanaf eind tachtiger jaren, een aantal bekende fokkers in binnen- en buitenland de schouders eronder gezet en zeker niet zonder succes. Gekrast is feitelijk genetisch gezien dezelfde kleur duif als bijvoorbeeld blauw zwartgeband gemonnikt, het verschil zit het in het vleugelpatroon. Hetzelfde geldt overigens ook voor de lakkleuren, de verschillende kleurslagen komen vooral voort uit verschillende variaties op het vleugelpatroon dat geldt dus ook voor de lakkleuren.

Blauw zwartgeband gemonnikt

In de 1e jaren van de speciaalclub waren er helemaal géén blauwe Kapucijnen voorhanden al heeft dit niet lang geduurd. En hoewel de populariteit van blauw, zeker onder aanvoering van wijlen heer Fles, in de zeventiger jaren wat toenam, kon de kleurslag in de tachtiger jaren hooguit rekenen op 1 á 2 fokkers. Inmiddels zijn er zowel in Nederland als in Duitsland een paar ervaren fokkers opgestaan welke blauw met behulp van inkruisen van andere rassen en zeker ook gele Kapucijnen in ijl tempo op een hoger niveau hebben gebracht.

Blauw is gelukkig allang géén zeldzame verschijning meer op de Nederlandse shows, bij een volle keuring zijn doorgaans wel een paar blauwe aanwezig, terwijl in Duitsland de kleurslag zelfs alsmaar populairder lijkt te worden.

Heden ten dage vinden we in blauw dan ook regelmatig dieren met een stevige body en de gewenste horizontale stand. Ook de borstpartij kan doorgaans de toets der kritiek ruimschoots doorstaan. De meeste voorkomende typefout zit hem dan ook in de lengte van de achterpartij. Ook qua hals, benen en het tonen hiervan, het strekkend vermogen, is de laatste jaren veel vooruitgang geboekt. Het grootste probleem vormt ongetwijfeld de nog altijd vrij losse nekvulling, hoewel er incidenteel een dier opduikt wat ook op dit punt duidelijk is verbeterd. De laatste jaren is er veel gekruist met geelgemonikten en rood- en geelzilvers, met als doel het creëren van vastere en vooral rijkere nekvullingen. Natuurlijk ontstaan hierdoor ook wat neveneffecten zoals wat tekening op de schilden en roest in de banden, ook hier geldt een kwestie van lange adem en vooral doorselecteren.

Toch duiken er ook al regelmatig dieren op met een helderblauw vleugelschild weke voorzien is van twee redelijk strakke zwarte banden. Zowel qua oogkleur alsmede de oogranden moeten we er toch rekening mee houden dat het hier bijzaken betreft zodat enige tolerantie gepast is.

In de praktijk van het keuren betekent dit eens temeer dat de nadruk echt moet liggen op de hoofdzaken, waarbij dieren met mooie types, ook al zijn er kleine wensen qua structuur of uitmonstering, beloond mogen worden met 96 punten of zelfs méér.

Blauwzilver donkergeband gemonnikt

Was blauwzilver een paar jaar gelden nog een zeldzame verschijning is dat vandaag de dag met name in Duitsland wel anders. Maar ook in Nederland en België wordt er hard gewerkt met prachtige kleurslag. De oorzaak ligt ongetwijfeld in het verlengde van blauw zwartgeband gemonnikt, immers daar is de populariteit stijgende. In de eerste jaren zagen we vooral duivinnen in blauwzilver, welke zo nu en dan per toeval tevoorschijn kwamen bij de blauwfokkerij. Gelukkig worden ze tegenwoordig heel bewust gekweekt en met succes mogen we wel zeggen getuige het feit dat in deze kleurslag het hoogste predicaat al meerdere malen is vergeven op zowel Nederlandse als Duitse clubshows.

Als we het type bekijken geldt voor blauwzilver vrijwel hetzelfde als voor blauwgemonnikt het probleem zit soms nog in de lengte van de dieren, ook voor blauwzilver geldt dat het strekken zo nu en dan beter kan. Toch zijn de fokkers, de laatste pakweg 4-5 jaar, erin geslaagd om duidelijk meer lengte in hals en benen te bewerkstelligen.

Zoals ik eerder al heb aangegeven hebben blauwzilvers al een aanzienlijk dikkere nekvulling dan de blauwen, wat ongetwijfeld weer verband houdt met de verdunningsfactor. Ook een heldere schildkleur mag worden verlangd, liefst met zo donker mogelijke, verdund zwarte, banden. Met name deze banden bevatten zo nu en dan wat “roest” als gevolg van de vele kruisingen, zolang dit niet te extreem is wordt dit getolereerd.

Duivinnen hebben een wat donkerder, meer blauwe, borstkleur, omdat dit genetisch wordt bepaald is enige clementie gepast. Samenvattend kan gezegd worden dat blauwzilver binnen de subgroep geband momenteel zondermeer toonaangevend is. Toch kunnen ze zich nog niet helemaal met de toetskleuren meten al zijn de fokkers vastbesloten om ook deze laatste uitdaging succesvol af te ronden.

Roodzilver geband gemonnikt

Met de roodzilver gebanden zijn we aanbeland bij één van de meest zeldzame van de erkende kleurslagen in Europa. Op de laatste clubshow in Duitsland (300 stuks) zaten er slechts 2 in de kooien. Toch zijn er, na het ontstaan van blauw zwartgeband gemonnikt en de vele kruisingen met rood- en geelgemonnikt, ongetwijfeld vaak genoeg roodzilvers geboren. Immers juist roodzilver, genetisch aangeduid met Asrood, is de meest dominante basiskleur bij duiven. We moeten dan ook concluderen dat de fokkers blijkbaar géén interesse voor de kleurslag hadden en misschien wel hebben. Het feit dat roodzilver eerst in de jaren negentig is erkend in Duitsland is hiervoor illustratief te noemen.

Persoonlijk ben ik de mening toegedaan dat roodzilver behoord tot de allermooiste kleurslagen in vrijwel alle duivenrassen en gelukkig is de kleur bij veel rassen wel populair.

Waarschijnlijk speelde in het verre verleden ook het bereikte niveau een grote rol. In de jaren tachtig bloeide de kleurslag wat op, omdat er één actieve fokker was. Dit resulteerde in prachtige kleuren, vooral bij doffers, echter qua type was er nauwelijks wat veranderd. De dieren konden forser, meer borst hebben en een horizontale stand bezat er géén één. Hetzelfde gold feitelijk voor de structuren, de kappen waren vaak wel mooi open, echter de nekvulling bleef hier ver bij achter, evenals fouten in het kraagverloop en kraaglengte.

Hoewel er in heel Europa minder dan een handjevol fokkers gericht met deze kleurslag bezig zijn is er de laatste 20 jaar toch flinke kwalitatieve progressie geboekt. Door talloze kruisingen met rood- en geelgemonnikt is er veel bereikt, als heeft dit wel tot gevolg dat er enige concessie aan de helderheid van de schildkleur is gedaan. Gelukkig hebben de Europese keurmeesters de gedane kwaliteitsinjecties wel degelijk onderkent en bereikt zo nu en dan een roodzilver het allerhoogste predicaat

Ook voor roodzilver geband geldt dat de borstkleur bij de duivinnen wat donker, blauwer is als bij de doffers, de oorzaak ligt wederom opgesloten in de genetica. Bij de Kapucijn streven we naar zuiver roodzilver met een rode structuur, voorhals en banden. Er komen ook dieren voor met hele lichte schildkleuren maar dit ophelderen zie we dan direct terug in de structuur en de voorhals in de vorm van zilverachtige veren, daarom is enige tolerantie voor de schildkleur, zeker bij doffers, op zijn plaats.

Geelzilver geband gemonnikt

Hoewel geelzilver geband de verdunning is van roodzilver geband loopt de geschiedenis van beide kleurslagen niet parallel. In tegenstelling tot roodzilver heeft geelzilver toch altijd ‘n enkele fokker aan zich weten te binden. Opvallend is ook dat geelzilver geband in Duitsland, al begin tachtiger jaren is erkend in tegenstelling tot de roodzilver gebanden, terwijl het genetisch toch de verdunning hiervan is.

Tot voor pakweg 20 jaar geleden kwam het niveau van rood- en geelzilver gebanden vrijwel overeen. Ook hier in het verleden prachtige kleuren maar op de hoofdpunten zoals type, stand en structuur legio fouten. Begin jaren negentig verdwenen ze geruisloos vrijwel helemaal van het toneel.

Gelukkig zien we ze, zij het in kleine aantallen, de laatste jaren weer regelmatig op de grote shows in Nederland en Duitsland. Maar dat niet alleen, als gevolg van de vele kruisingen met rood- en geelgemonnikten kunnen de huidige dieren zowel qua type en stand, maar tegenwoordig ook qua structuren absoluut wedijveren met de toetskleuren. Natuurlijk zijn er nog verbeterpunten dan hebben we het toch weer over een bijzaak, de helderheid en een egale schildkleur. Wil je dit wegfokken dan ontstaat direct het bijeffect zilverachtige punten in de structuur en op de voorhals of zelfs verwaterde banden. Kortom hetzelfde effect als bij de roodzilvers. Een dikwijls gemaakt vergelijk van de schildkleur met sommige rassen, als bijvoorbeeld de OH Meeuw of Voorburgse Schildkropper, gaat niet op omdat deze rassen een schildtekening hebben en een geheel witte nek en voorhals en hiervan daardoor geen last hebben. Beter is het om de Schildkleur te vergelijken met een geelzilver Arabische Trommelduif. Een wat blauwere borst bij duivinnen moet ook hier geaccepteerd worden, omdat dit nu eenmaal genetisch is bepaald.

Net als voor dun gemonnikt geldt dat we deze kleurslagen niet anders moeten behandelen als rood- en geelgemonnikt waar ook variaties in kleur optreden en waar wel goed mee omgegaan wordt. Ook in oogkleur en oogranden zijn er inmiddels voldoende dieren voorhanden welke aan de standaard voldoen. De huidige toppers zitten thans zeer dicht tegen de toetskleuren aan. Voor de beoordeling betekent dit dat op de hoofdpunten de lat vrijwel gelijk ligt met de toetskleuren, echter voor de bijzaken is het verstandig om de eerste jaren nog wat clementie te betrachten.

Blauwzilver gekrast gemonnikt

Sinds een jaar of 15 is de kleurslag blauwzilver gekrast gemonnikt erkend in Nederland dit in tegenstelling tot blauw gekrast gemonnikt hoewel beide kleuren genetisch met elkaar verbonden zijn. Blauwzilver is immers de verdunning van blauw. In die jaren gold er echter nog een ander beleid voor het erkennen van rassen of er kleurslagen. Zoals wel vaker in de geschiedenis was er destijds 1 fokker mee bezig om zowel blauw als blauwzilver erkend te krijgen. Toen dat doel deels bereikt was verdwenen deze weer geruisloos van het toneel.          
Ook in Duitsland komen we ze momenteel niet tegen op de tentoonstellingen. Het betreft echter een van de basis tekeningpatronen bij onze duiven en is daardoor prima te combineren met blauw en blauwzilver gebanden.  

Bovenstaande foto laat goed zien dat dit dier een goed type combineert met een vaste stand. Ook de inkijk van de structuur toont het karakteristieke “sleutelgat” het licht naar binnen lopen. Of de kleurslag ooit nog populair wordt, dat geloof ik niet. Maar de foto laat zien dat kwaliteit in elke kleurslag is te realiseren over kruisingen. Dit dier is ook een kruising dat is vooral zichtbaar aan de wat gelige gloed in de banden al blijft het een prima fokprestatie.

GETIJGERDEN & SCHIMMELS

Met de getijgerden en de schimmels zijn we bij de laatste subgroep beland. Omdat hetzelfde basis gen, Schimmel (Grizzle) verantwoordelijk is voor de kleuren zoals wij die visueel waarnemen, hebben we deze als subgroep gecombineerd. Feitelijk behoren de witte Kapucijnen genetisch ook tot deze groep, immers de factor schimmel is er in 3 varianten, te weten:

  • wit de kleur wordt uit alle veren verwijderd
  • getijgerd per veer wordt de kleur geheel verwijderd (dus wel of niet)
  • schimmel uit alle veren wordt de kleur deels verwijderd

Laten we het echter niet te complex maken en ons een beetje aan het gebruikelijke duivenjargon houden, vandaar dat is wit ingedeeld is bij de roeken.  

Getijgerd heeft altijd een speciale plaats ingenomen onder de Kapucijnen, omdat deze kleurslag nu eenmaal voor wat betreft de tekening niet goed is vast te leggen. Hoewel dit een foktechnische “extra” handicap is hebben de getijgerden vrijwel altijd een kleine, maar harde kern, liefhebbers gehad. Gestreefd wordt naar ’n fiftyfifty verdeling, dat wil zeggen dat op het lichaam de veren om en om hetzij wit dan wel gekleurd zijn, met behoud van de karakteristieke monniktekening. In de praktijk genieten, zeker bij jonge vogels, dieren waarbij de gekleurde deel wat de overhand heeft de voorkeur omdat bij veel stammen de witte bevedering met het verstrijken der jaren toeneemt. Toch zijn er inmiddels stammen waar de tijgertekening nadat de 1e rui is voltooid niet of nauwelijks nog aan verandering onderhevig is. Maar zelfs dan nog moeten er regelmatig lakkleurige gemonnikte ingezet worden om voldoende kleur te behouden.

Getijgerden zijn in ons land erkend in zwart, rood, geel en blauw, aangezien we deze laatste op de Europese shows in bijna 50 jaar nooit zijn tegenkomen worden deze ook niet beschreven.

Schimmels zijn het jongste lot binnen de club. Deze kleurslag komt bij diverse rassen voor. In eerste instantie als mutatie van blauw zwartgeband, vandaar de genetische benaming Grizzle (grijs). Met het inbrengen van dit gen, kunnen er door te kruisen schimmels in meerdere kleurslagen dus ook andere schimmelvarianten ontstaan.

Zwartgetijgerd gemonnikt

Binnen de subgroep getijgerd, is zwartgetijgerd door de jaren heen altijd de meest populaire vertegenwoordiger geweest. Het gegeven dat het contrast tussen de gekleurde en de witte veren bij zwarttijger het grootst is zal hierin ongetwijfeld een rol spelen. Gestreefd wordt naar ‘n fiftyfifty verdeling, dat wil zeggen dat op het lichaam de veren om en om hetzij wit dan wel gekleurd zijn, met behoud van de karakteristieke monniktekening. In de praktijk genieten, zeker bij jonge vogels, dieren waarbij de gekleurde deel wat de overhand heeft de voorkeur omdat bij veel stammen de witte bevedering met het verstrijken der jaren toeneemt.

Omdat zwartgetijgerd vrijwel altijd in combinatie met zwartgemonnikt wordt gefokt mogen de eisen flink worden opgeschroefd. Zeker qua type, stand en strekkend vermogen doet zwartgetijgerd niet onder voor zwartgemonnikt.  Helaas zijn de fokkers er nog niet in geslaagd om mee te profiteren van de gerealiseerde verbeteringen qua structuren in het zwart. Zeker, in zwartgetijgerd komen we genoeg hoge en regelmatige kappen tegen. Ook problemen het kraagverloop of –lengte komen we niet veel meer tegen. Nee, het probleem zit hem in de doorgaans wat te losse nekbevedering. De zwartfokkers zijn erin geslaagd om middels talloze kruisingen met geelgemonnikt brede en vaste vullingen te creëren, terwijl het de tijgerfokkers blijkbaar niet is gelukt om in hun kielzog mee te gaan.

Opvallend is ook dat zwartijgers doorgaans wat witter zijn dan rood- & geelgetijgerd. Bij zwartgetijgerd heb je het gevoel dat het een witte duif met gekleurde veren is, terwijl dit bij rood- & geelgetijgerd precies andersom is. Veel zwartgetijgerden laten het dan ook met name in de borsttekening afweten, doorgaans overheersen hier de witte veren. Toch heeft de speciaalclub duidelijk een standpunt bepaald voor “alle” tijgerden. Het streven is vooral gericht op een gelijkmatige kleurverdeling over het gehele lichaam, dus zowel in de borst, als op het vleugelschild en de hals. Of de verhouding dan 50-50, 60-40 of 40-60 is doet minder ter zake. Ingeval er sprake is van aaneengesloten veervelden, hetzij wit of gekleurd, spreken we niet meer van getijgerd maar van bont en die zijn nou eenmaal niet erkend. Naast de kleurverdeling is ook de intensiviteit van de kleur belangrijk, per veer behoort er slechts één kleur aanwezig te zijn. Als dit niet zo is hebben we te maken met schimmelveren. In de praktijk betekent dit dat aan het type, de stand, het strekken, de kap, de kraag, ogen en de oogranden dezelfde hoge eisen gesteld mogen worden als aan zwartgemonnikt. Voor de nekvulling is vooralsnog “enige” clementie, maar ook niet meer dan dat op zijn plaats. Voor wat de betreft de tekening moet het zwaartepunt op de gelijkmatige verdeling liggen, zonder te overdrijven het is immers in de 1e plaats een structuurduif.

Roodgetijgerd gemonnikt

Met name bij onze oosterburen is roodgetijgerd al enige decennia populair, maar ook in ons land is er altijd wel één of meerdere liefhebbers serieus mee bezig geweest. En hoewel de moeilijkheden, zeker op het gebied van de tijgertekening legio zijn, is er zowel in eigen land als daarbuiten al jarenlang een fijne kwaliteit voorhanden. Op zichzelf is dit ook niet zo erg verwonderlijk immers tijgers kweek je met behulp van gemonnikten. Rood- en of geelgemonnikten in dit geval om precies te zijn, en juist die kleurslagen hebben vanaf de wieg aan de top gestaan. Het is dan ook absoluut géén unicum, zeker in Duitsland, wanneer het hoogste predicaat wordt toegekend aan een roodtijger.

Zoals bij zwarttijger reeds gememoreerd hebben roodtijgers doorgaans op het lichaam meer donkere dan witte veren. Zolang er géén sprake is van grote gekleurde vlakken, zogenaamde bonten, is dit acceptabel. Tot een jaar of 10-15 geleden zagen we met name in Duitsland dieren in de kooien welke aan de borst, vóór de overgang naar de witte buik, een grote brede gekleurde band hadden. Dat stadium zijn we inmiddels voorbij, we komen in Duitsland genoeg dieren tegen met prima tekening.

De laatste jaren zien we ook regelmatig dieren opduiken met een extreme hals- en beenlengte, op zichzelf natuurlijk prettig ware het niet dat deze dieren vrijwel allemaal mank gaan aan te tekort aan borstbreedte en vooral –diepte. Dit suggereert dan wel veel lengte echter het is meer optisch bedrog dan werkelijkheid. Toch mogen in de roodgetijgerden aan het type, de stand, hals, benen, alle structuuronderdelen de ogen en de oogranden zonder enige scrupules dezelfde eisen worden gesteld als aan roodgemonnikt, al dient de keurmeester er wel enigszins rekening mee te houden dat ze in aanzienlijk mindere aantallen in de kooi verschijnen dan roodgemonnikt. Anders gezegd, ook voor roodgetijgerd geldt, let eerst op hoofdzaken en eerst dan op bijzaken, zonder uit het oog te verliezen dat het wel een tijger moet blijven.

Geelgetijgerd gemonnikt

Net zoals bij roodgetijgerd heeft ook geelgetijgerd altijd wel een kleine schare fokkers achter zich gehad. Dit is natuurlijk niet onlogisch als je bedenkt dat deze kleurslagen uitstekend door elkaar heen te fokken zijn. Ook qua niveau verschillen rood- en geelgetijgerd niet zoveel van elkaar, met uitzondering misschien van de toch nog iets rijkere nekvulling bij de geelgetijgerden, waar hebben we dat meer gehoord!

Geelgetijgerd is behoorlijk zeldzaam in Nederland hebben we feitelijk momenteel maar een fokker, in Duitsland echter is de kleurslag toch redelijk populair en zijn er zelfs fokkers welke zich geheel op geeltijger richten.

Hoewel er wel degelijk stammen zijn waar de dieren na de 1e rui niet meer veranderen qua tekening patroon, en soms zelfs met goed resultaat getijgerd aan getijgerd wordt gepaard, zijn er toch gemonnikten nodig in de fokkerij. De reden hiervoor is tweeledig enerzijds is dit noodzakelijk om voldoende tekening te behouden, anderzijds ontstaan er al snel schimmelveren bij getijgerd maal getijgerd. Bovendien zien we doorgaans bij de toename van het aantal schimmelveren een afname van de kleurdiepte optreden. De kleurverdeling is, net als bij roodgetijgerd, een belangrijk aandachtspunt. Vrij regelmatig zien we nog dieren in de kooien welke enigszins behept zijn met grote hetzij witte of gele veervelden.

Zoals gezegd, het niveau is zondermeer zéér hoog te noemen. We zien dan ook, zeker in Duitsland, regelmatig prachtige elegante dieren met sublieme types in de kooien. Ook de structuren zijn, op alle onderdelen, van een hoog niveau. Ook aan de ogen en de oogranden mogen dezelfde eisen gesteld worden als aan de toetskleuren. Hetzelfde geldt feitelijk voor de monnik tekening, deze dient, óók bij een getijgerde, tenminste vrij te zijn van de ogen en scherpt begrensd te zijn voor de benen.

Kortom ook aan geelgetijgerd mogen zeer hoge eisen gesteld worden waarbij er duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen hoofd- en bijzaken.

Blauwschimmel gemonnikt

Sinds het jaar 2020 is de kleur Blauwschimmel op voordracht van de speciaalclub erkent in Nederland. Blauwschimmel is genetisch gezien een blauw zwartgebande duif met de schimmel factor.  Inmiddels zijn er zowel in Nederland, Duitsland en ook de Verenigde Staten fokkers actief om deze kleurslag naar een hoger niveau te tillen. De foto hiernaast laat goed zien dat er al veel bereikt is en dat dit absoluut een aanwinst is voor het ras.  Of dat er ook voor zorgt dat de kleurslag blauwschimmel verder aan populariteit zal winnen zal de tijd uitwijzen. Op de laatste clubshow in Nederland (2019) was in ieder geval een mooie collectie vertegenwoordigd.  

Waar bij getijgerd, nadat is voldaan het bouwwerk, de belangrijkste de uitdaging het realiseren van een gelijkmatige kleurverdeling is, geldt dit in meer of mindere mate ook voor de blauwschimmel. De intensiviteit waarmee het gen de veren aanpakt wil nogal variëren per duif. Dit maakt het lastig om tot een uniforme collectie qua kleur te komen. Om blauwschimmels te fokken en de kleur vast te houden zijn er gemonnikten noodzakelijk. Het is voor de hand liggend om hierbij te denken aan blauw zwartgeband gemonnikt of de verdunning hiervan. Een prima alternatief zijn Rood- en Geelzilver, waarbij zeker de laatste is aan te raden.

De momenteel aanwezige dieren laten al een verdienstelijk type zien met qua grootte een prima formaat. Hier zit de uitdaging nog vooral in de borstdiepte, breed zijn ze al wel, en in de lengte in de achterpartij. Ook de verhouding tussen de hals- en beenlengte zou nog iets beter kunnen kloppen. Zoals al aangegeven door het inbrengen van andere kleurslagen is nog veel progressie mogelijk. Dit brengt natuurlijk ook nadelen met zich mee wat zich onder andere uit door roestvorming in de banden. De structuur is ook al van een heel behoorlijk niveau, al is er altijd ruimte voor verbetering.

Voor de keurmeesters is het van belang om bij deze kleurslag enige clementie te betrachten in de lijn van Moezelaar; eerst bouwen en dan schilderen.

Blauwzilver schimmel gemonnikt

Tegelijkertijd met de blauwschimmels zijn ook de blauwzilver- schimmels beoordeeld voor erkenning op de Clubdag in 2019 en in 2020 officieel door de NBS erkend. Op zichzelf is dit natuurlijk vrij logisch blauwzilver is de verdunning van blauw dat verandert niet door de toevoeging van het gen schimmel. De foto hiernaast laat eenzelfde beeld zien als de foto van de blauwschimmel. Duidelijk zichtbaar is wat er al is bereikt en ook de punten waar nog ruimte voor verbetering is zijn hetzelfde. Op de laatste gehouden clubshow (2019) waren er verschillende verdienstelijke dieren vertegenwoordigd in de AOC-klasse.

Voor blauwzilverschimmel zijn de wensen en de mogelijkheden om via gericht kruisen het niveau nog verder op te schroeven identiek aan die voor blauwschimmel. Zodat we mogen verwachten dat de ontwikkeling van beide kleurslagen de komende jaren gelijke tred zal houden.

Slotwoord

In deel I (raskenmerken) zijn alle actuele onderdelen van de Kapucijn gedetailleerd beschreven en in deel II zijn de thans erkende kleurslagen de revue gepasseerd.

Toch wil dit niet zeggen dat daarmee alles is gezegd, immers u moet er zich van bewust zijn dat onze duivenrassen continu aan evolutie onderhevig zijn. Dit betekent dikwijls dat op bepaalde punten het niveau verbeterd. Logisch gevolg is, dat daarmee ook de lat steeds hoger komt te liggen. Dit is het best te vergelijken met snelheidssporten, immers jaarlijks sneuvelen er een aantal wereldrecords! Zolang daar géén ongeoorloofde middelen aan te pas komen en we het punt dieren welzijn niet uit het oog verliezen, is daar niets mis mee We mogen ons gelukkig prijzen dat deze ongeoorloofde  praktijken in onze liefhebberij niet of nauwelijks voorkomen.

Ook het aantal kleurslagen evolueert nog steeds, binnen en buiten onze landsgrenzen zijn er inmiddels al kleurslagen gecreëerd welke in Nederland nog niet erkend zijn. Wat denkt uw bijvoorbeeld van almond, andalusisch blauw, bruin of reduced om er maar eens een paar te noemen. Kortom vooral op dit gebied kunnen we zeker nog wel het een en ander verwachten. Sommigen zitten daar niet op te wachten, anderen zien het juist als een verrijking. Gelukkig bepaald in onze maatschappij ieder individu zelf wat hij of zij mooi vindt.

Reacties kunnen niet achtergelaten worden op dit moment.